Een rijke man geeft geld aan de armen uit weldadigheid, rond 1800. (Beeld: Cornelis Bogerts, Collectie Rijksmuseum)

Wel/geen taak van de overheid

In het midden van de negentiende eeuw hebben alleen rijke mannen kiesrecht. Zij hebben invloed op de regering. Bij de Tweede Kamerverkiezingen na 1848 vormen de liberalen vaak de grootste groep in het parlement. Zij vinden dat de overheid vrijheid voor burgers en bedrijven moet nastreven. Dat betekent: niet te veel wetten en regels. Zo verandert er lange tijd niets voor de grote groep arme arbeiders. Ook de confessionelen zien geen taak voor de overheid om armen te helpen: dat doet de kerk. Soms geven rijke families wel geld, kleding of voedsel aan armen, uit liefdadigheid.

 

Een politieke stroming die wel opkomt voor de arbeiders, is het socialisme. Zij willen een overheid die met regels geld en bezit eerlijker verdeelt. Rijke fabrieksdirecteuren moeten goede werkomstandigheden beloven, arbeiders moeten een minimumloon krijgen en kinderarbeid moet worden verboden. Maar in het parlement hebben socialisten weinig invloed: ze krijgen weinig stemmen van de rijke mannen met kiesrecht.