De industrialisatie in de negentiende eeuw zorgt voor grote verschillen in de samenleving. De hoogste sociale laag, zoals fabriekseigenaren en bankiers, leven door een hoog inkomen in luxe. De middenklasse en de arbeidersklasse hebben het aanzienlijk minder. Het idee van emancipatie, het streven naar gelijke rechten en kansen voor alle burgers, wordt eind negentiende eeuw steeds belangrijker. Toch is hier in de politiek nog geen sprake van. Rond 1900 mag een derde van de Nederlandse mannen nog niet stemmen. Vrouwen hebben helemaal geen
. Ook enkele geloofsminderheden in Nederland voelen zich niet gehoord. De katholieken en een groep protestants-christelijken, de antirevolutionairen, richten vanuit de kerk steeds vaker hun eigen organisaties op.