Kakkers, klimaatactivisten, voetbalfanaten, vrijdenkers: je kunt mensen gemakkelijk een label geven. Wel zo makkelijk, om de inwoners van Nederland in een eigen hokje te kunnen stoppen. Of iedereen het er zelf mee eens is? Tegenwoordig houden de meeste mensen hier niet van. Toch was er een tijd in Nederland waarin de samenleving sterk verdeeld was. Je was juist trots als je bij een groep hoorde! Elke groep had een eigen school, een eigen ziekenhuis en een eigen sportclub. Dit is de tijd van de verzuiling.

- 1860-1900
- 1900
- 1940-1945
- 1945
De verschillende zuilen
In Nederland waren vier verschillende zuilen: de liberalen, de socialisten, de katholieken en de protestanten. In Nederland waren vier verschillende zuilen: de liberalen, de socialisten, de katholieken en de protestanten.Streven naar gelijke rechten
De industrialisatie in de negentiende eeuw zorgde ervoor dat de verschillen in de samenleving groter werden. De hoogste sociale laag, zoals fabriekseigenaren en bankiers, leefden door een hoog inkomen en bezit in luxe. De laag eronder, de middenklasse, bestond uit geschoold kantoorpersoneel en winkeliers. Zij waren beter af dan de grootste groep: de arbeidersklasse. Zij vormden de laagste sociale klasse en leefden vaak in armoede. Dit was niet nieuws, maar door de industrialisatie namen de slechte leefomstandigheden ernstig toe. Dit wordt de sociale kwestie genoemd: een toenemende onvrede over de werk- en leefomstandigheden van arbeiders.
Het idee van emancipatie, het streven naar gelijke rechten en kansen voor alle burgers, werd eind negentiende eeuw steeds belangrijker. Toch was hier in de politiek nog geen sprake van. Rond 1900 mocht ruim een derde van de Nederlandse mannen niet stemmen en vrouwen hadden helemaal geen kiesrecht.
Vier belangrijke zuilen
In de maatschappij waren al eeuwenlang verschillende groepen. Maar eind negentiende eeuw verenigden deze zich sterker. Zo bedacht de protestantse dominee Abraham Kuyper dat ‘gewoon volk’ door samen te werken sterker kon staan. Hij richtte voor de protestanten een eigen krant op, een politieke partij, scholen en een universiteit. Kuyper wilde voor zijn aanhangers een eigen, gescheiden leefwereld, gebaseerd op protestants-christelijke normen en waarden. Ook de katholieken en de arbeiders (socialisten) richtten eigen organisaties op. Zo ontstond de verzuiling. De maatschappij werd ingericht op grond van geloofsovertuiging en/of maatschappelijke opvattingen. Elke groep had een eigen ‘zuil’, die naast elkaar bestonden. Naast de protestanten, de katholieken en de socialisten waren er ook de liberalen. Deze mensen waren juist tegen de verzuiling, maar vormden door deze gedachten – tegen hun zin in – de vierde zuil. Zij wilden juist eenheid en een nationaal gevoel binnen Nederland. Niet alle mensen voelde zich in een van deze vier zuilen thuis. Zo waren er ook kleinere ‘zuilen’, bijvoorbeeld van communisten of orthodox-protestanten.
De Tweede Wereldoorlog: een doorbraak?
In 1940 brak voor Nederland de Tweede Wereldoorlog uit. Opeens hadden alle zuilen één gemeenschappelijke vijand: Nazi-Duitsland. In de vijf oorlogsjaren verdwijnen de zuilen naar de achtergrond. In een kamp in Sint-Michielsgestel was door de Duitse bezetters een groep Nederlandse politici, schrijvers en hoogleraren gevangengezet als gijzelaars. In gevangenschap dachten zij na over een meer eensgezind en minder verdeeld Nederland. Zij streefden naar een doorbraak van de samenleving zoals deze voor de oorlog was: geen verzuilde samenleving meer.
De doorbraak kwam niet. Bij de eerste verkiezingen na de bevrijding, in 1946, stemden de meeste mensen weer op de partij van hun eigen zuil. In de onzekere tijd van wederopbouw steunden mensen op hun vertrouwde, verzuilde organisaties.
De zuilen brokkelen af
In de jaren vijftig leefden de Nederlanders in een verzuilde samenleving. Met de komst van de televisie kwamen er ook verschillende omroepen. Zij maakten eigen programma’s voor hun eigen doelgroep. Toch leefden de meeste gezinnen – of ze nou katholiek, protestants, socialistisch of liberaal waren – op dezelfde manier. De man verdiende het geld, de vrouw zorgde voor de kinderen en het huishouden. Getrouwde vrouwen werkten amper buitenshuis. De meeste Nederlanders leefden een spaarzaam en sober leven. Veel naoorlogse gezinnen waren groot. Tussen 1945 en 1955 werden zoveel kinderen geboren, dat deze geboortegolf de babyboom wordt genoemd.