Je waant je even in de negentiende eeuw, in een tijd waarin er nog geen moderne apparaten waren, de Zuiderzee nog bestond en Flevoland nog gewoon water was. Dat betekent dus geen Oostvaardersplas met halfdode paarden, geen Almere, geen Annemarie Jorritsma, geen Ali B… wat een heerlijke tijd moest dat zijn geweest. Dat kun je dus ervaren in het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen, een dorpje dat is opgebouwd uit verschillende huisjes uit verschillende plaatsen die ooit langs de Zuiderzee lagen. Dat stukje geschiedenis werd afgesloten door de Afsluitdijk, wat betekende dat het Zuiderzeemuseum geopend kon worden. Dat is nu een fantastisch museum, waar ik waarschijnlijk al honderden keren geweest ben, maar dat altijd fijn blijft om in rond te wandelen.
Het enige probleem van het museum zijn de vrijwilligers. Dat zijn zonder uitzondering gepensioneerde locals (en mijn oude buurman), die hun oude dag slijten door in klederdracht door het museum te slenteren. Of opgevouwen in een bedstee liggen. Een paar weken geleden bezocht ik het museum weer eens, ter voorbereiding van een excursie met mijn stageklas. Het museum was zo goed als uitgestorven, op een paar Duitsers na. De vrijwilligers zagen hun kans schoon om, volledig in rol, mij van alles te vertellen over vroeger en het museum. Dat vind ik als geschiedenisdocent in spé niet erg, niet voor even, maar probeer maar eens op een subtiele manier het verhaal na twintig minuten te onderbreken. Het zijn toch vrijwilligers, dus je ondergaat hun enthousiasme net zo vrijwillig.Met de informatie van de vrijwilligers en, vooral, eigen gedegen veldwerk in het museum heb ik een speurtocht in elkaar gezet. Samen met mijn stageklas, een groep van twaalf jongens, fietsen we naar het Zuiderzeemuseum (‘Zijn we er al?’ ‘Nee’ ‘Zijn we er al?’ Nee’? ‘En nu?’ ‘Ja nu wel’). Het was iets drukker dan een paar weken ervoor, de meeste bezoekers waren nog altijd Duitsers. Of moffen, volgens de leerlingen. In de zon gingen ze, tot mijn eigen vreugde, fanatiek met de vragen aan de slag. Daarbij werden ze natuurlijk geholpen door de lyrische ‘inwoners van het Zuiderzeemuseum’. Dat moet indruk hebben gemaakt op de jongens. Eén groep kwam terug en liep op mij af. ‘Meneer,’ zei eentje, ‘wat u vanmorgen zei klopt niet.’ Ik had kort uitgelegd dat het museum een representatie was van het leven van vroeger, maar dat kwam er niet in. ‘We kwamen net in een huisje in Urk en daar zaten een man en een vrouw. Die zeiden dat ze er al sinds 1850 wonen. Ze hebben er zelfs hun kind verloren, die is verdronken in de sloot erachter. Het is echt meester!’. Wat mij niet lukte, is die verdomde vrijwilligers toch mooi wel gelukt: het laten geloven in de geschiedenis. Ik liet het maar gebeuren, vrijwillig.