Hieronder vindt u een fragment uit ‘Maak Het Kort’, een historische roman over Johan van Oldenbarnevelt (1547-1619), die ver in de toekomst zal worden uitgegeven. Of niet, natuurlijk.
EPILOOG
‘Is dit mijn dank voor de drieëndertig jaar dat ik het land gediend heb?’ Met krakende stem protesteert Van Oldenbarnevelt tegen het vonnis dat zojuist over hem was uitgesproken. Hij kijkt opzij naar Jan Francken, die hij in de loop der jaren meer als vriend dan als knecht was gaan beschouwen. Franckens gezicht is bleek, zijn ogen wijd opengesperd, alsof hij zojuist een geest door de Rolzaal zag vliegen. Van Oldenbarnevelt maakt aanstalten zijn pleidooi te vervolgen, maar voor hij een woord kan uitbrengen klinkt daar de stem van de voorzitter van de rechtbank. ‘Uw vonnis is uitgesproken, het is tijd deze te volbrengen.’ De aanwezigen staan op. Dat is het dan. Het einde. Van Oldenbarnevelt grijpt naar zijn stok terwijl ook zijn andere steun aan komt lopen. Hij pakt de arm van Francken en strompelt richting de uitgang. Alle woorden die hij nog had willen zeggen zijn plots verdwenen. De zon schijnt nog feller dan het uur ervoor, de lucht lijkt nog blauwer. Hoe vaak had hij niet over het Binnenhof gelopen, maar nog nooit hadden de stappen zo zwaar gevoeld en de weg zo lang. In de verte ziet Van Oldenbarnevelt een enorme mensenmassa opdoemen. Zelfs de hoeken die vanochtend nog leeg waren toen hij richting de Rolzaal werd begeleid, staan nu vol met nieuwsgierige burgers. De stemming is opgewonden, dat voelt Van Oldenbarnevelt ook, maar de innerlijke woede neemt bij elke stap toe. Voor de ingang van de Grote Zaal houden ze halt. Een grote houten constructie trekt de aandacht. Een timmerman slaat zijn laatste slag. ‘Hadden ze, voor iemand met mijn staat van dienst, niet iets beters kunnen maken?’, fluistert Van Oldenbarnevelt in het oor van zijn vriend. Die weet een schrale glimlach op zijn bedroefde gezicht te toveren. Zouden ze een kans van slagen hebben als ze nu zouden vluchten? Deze stoute gedachte vervliegt als hij wordt gesommeerd het schavot te betreden. Van Oldenbarnevelt kijkt om zich heen maar ziet enkel hout. ‘Is er geen kussen of stoel waar ik op kan knielen?’, vraagt hij zich hardop af. Om hem heen hoort hij enkele gezagsdragers mompelen. ‘Ach, wat maakt het uit,’ zegt hij, terwijl hij langzaam knielt. Zijn stok overhandigt hij aan Francken, die hem helpt met het uittrekken van zijn tabberd en wambuis. In zijn hoofd heeft Van Oldenbarnevelt zijn laatste woorden al veelvuldig uitgesproken. Nu was het moment om dat voor de menigte te doen. ‘Mannen, geloof niet dat ik een landverrader ben. Ik heb oprecht en vroom gehandeld als een goed patriot, en zo zal ik sterven.’ De woorden lijken na te galmen op het Binnenhof. Van Oldenbarnevelt slaat een laatste gebed en haalt zijn slaapmuts tevoorschijn, die hij mee had genomen om zijn ogen te bedekken. Nog eenmaal kijkt hij naar boven, naar de rechtertoren op het Binnenhof. De toren van Maurits. Hij ziet dat de luiken gesloten zijn. Zou Maurits dan in de massa staan? Handenwrijvend? In zijn ooghoek ziet hij de beul met zijn zwaard naderen. Van Oldenbarnevelt trekt zijn muts over zijn ogen. Hij ziet dan wel niks, hij ruikt het hout en hoort tussen het geroezemoes de beul naderen. ‘Maak het kort’, roept Van Oldenbarnevelt. Terwijl hij door de wind die over zijn nekharen waait voelt dat het zwaard nadert, dringt voor het laatst een gedachte zijn hoofd binnen: hoe heeft het ooit zo ver kunnen komen?
Maak Het Kort
Een historische roman over Johan van Oldenbarnevelt
Menno Woudt
oktober 2018
Uitgeverij Het Groene Zoodje
€ 14,99
Te verschijnen: ver in de toekomst
Dit artikel is geschreven voor de masteropleiding Publieksgeschiedenis, Universiteit van Amsterdam 2018-2019