De Universiteit van Amsterdam schreef deze zomer een essaywedstrijd uit over de Taal van de Universiteit. Leuk, en nog leuker: het prijzengeld. Hieronder mijn inzending waarmee ik toch mooi 1250 euro mee misliep.
Voor een eerstejaars student is een aantal universitaire begrippen nogal verwarrend. Een studie blijkt geen opleiding te zijn maar een onderzoek, een abstract moet juist verhelderen en een bachelor is niet alleen een vrijgezelle man die op nationale televisie wanhopig naar een vrouw zoekt, maar ook je opleiding. En dan moet het eerste semester nog beginnen.
Mijn middelbare school stond in West-Friesland: een streek bekend vanwege haar uitgestrekte bollenvelden, het buitensporig drankgebruik onder jongeren en het dialect. Hier doet men niet moeilijk over ‘liggen’ en ‘leggen’, of over ‘kennen’ en ‘kunnen’. Onbetwist stopwoord van vrijwel elke West-Fries is ‘vezelf’: elke vanzelfsprekendheid wordt hiermee benadrukt. Niet alleen het overgrote deel van de scholieren, ook veel docenten komen uit de regio en spreken Algemeen Beschaafd Nederlands, met een vleugje West-Fries. Op school ‘ken’ het weinig mensen iets schelen als er ergens een woord dialect insluipt.
Hoe anders is de universiteit. In september 2011 begon ik aan de bachelor Communicatiewetenschap. Les één: niets gaat ‘vezelf’. Er zijn altijd wel variabelen aanwezig, misschien wel een modererende variabele. En met een beetje mazzel is er zelfs sprake van een causaal verband. Een graag gebruikte criterium voor de wetenschappelijke manier van communiceren is helderheid: kennis ontplooien en doorgeven op een zo begrijpelijk mogelijke manier, zonder dat ze inboet aan betekenis of waarde.
Of er iets als een universitaire taal bestaat is een interessante vraag. Wat zeker bestaat is jargon. Taalgebruik, door en voor een bepaalde groep mensen, zoals daar zijn artsen, militairen, managers én studenten. In het bedrijfsleven wordt graag ‘out of the box’ gedacht (wat onder baby’s weer een heel andere betekenis heeft, maar dat terzijde), op de universiteit spreekt men van een survey in plaats van een enquête. Laat enquêtes maar aan Maurice de Hond over. Vaktermen, die bij jargongebruikers als studenten algemeen bekend zijn, maar buiten de muren van de universiteit Chinees lijken.
Studenten houden van jargon. Dat blijkt uit een survey onder mijzelf (n = 1). Het geeft je het idee met iets heel lastigs, ingewikkelds en wetenschappelijk verantwoords bezig te zijn en, nog beter, de omgeving denkt dat al helemaal. Gezond opscheppen. Als je moet kiezen tussen een enquête en een survey, houd je je liever bezig met het laatste. Het nodigt uit tot vervolgvragen en is bovendien fijne gespreksstof.
Toch is het merkwaardig, dat juist op de universiteit net andere woorden worden gebruikt dan wat gebruikelijk is. Helderheid stond voorop, toch? Kleine nuances tussen de verschillende aanduidingen zijn te verwaarlozen en zal de duidelijkheid en helderheid ten goede komen. Toch zit het hem net in de kleine verschillen. Niet zozeer inhoudelijk als wel de vorm. De taal van de universiteit zit hem misschien in het begrijpen, en het automatisch gebruiken hiervan.
Jargon kun je leren – zelfs Wikipedia kan je al een heel eind op weg helpen. Universitaire taal, er van uitgaande dat het bestaat, reikt verder. Logisch redeneren is één, het vervolgens op een heldere, bondige en duidelijke manier communiceren en opschrijven is twee: een belangrijk, zo mogelijk het belangrijkste onderdeel van de universitaire taal. Op het gebied van jargon valt al snel overeenstemming te bereiken, het kunnen communiceren met iemand anders op hetzelfde universitaire of academische niveau is minder vanzelfsprekend.
Het milieu waaruit iemand komt was vroeger bepalend voor de toekomst, zo leerden wij op de middelbare school, ‘vezelf’. Het heden biedt, gelukkigerwijs, meer kansen om je volledig te ontplooien, meer vrijheid. Door het verdwijnen van obstakels tussen lagen van de bevolking is de drempel van de universiteit verlaagd. Ook andersoortige, wellicht nieuwe taal van buitenaf kan hierdoor makkelijker haar entree maken. Met een lage drempel en een wijder openstaande deur zijn veranderingen in de samenleving ook eerder zichtbaar op de universiteit, en in haar taal. Vast staat dat ik nog altijd een eerstejaars student ben en er nog geen longitudinaal onderzoek naar heb kunnen doen. Ook zo’n mooie: longitudinaal.
Wellicht is het een slechte zaak dat de drempel van de universiteit, ook wat taal betreft, is verlaagd, maar ook hier is uiteindelijk helderheid het toverwoord. Met twee gepromoveerde ouders en een resistentie tegen West-Friese invloeden is het academisch taalgebruik mij niet vreemd. Een ideale situatie, maar niet noodzakelijk om toegang te krijgen tot de taal van de universiteit. Uiteindelijk bevolken studenten de bovenkant van de beschaving – en laat beschaafde taal, ABN, een vereiste en vormt een belangrijk kenmerk van universitaire taal.
Ik zie een continuüm voor me. Met straattaal aan de linkerkant, universitaire taal aan de rechterkant en jargon in het midden. Elke student heeft zijn eigen plek op de schaal. Universitaire taal is niet zo vanzelf, vezelf. Misschien is de taal van de universiteit, ondanks het prachtige, ‘tastbare’ continuüm, meer een gevoel dan een werkelijk fenomeen. Een bachelor ‘Universitaire Taal & Cultuur’ zou uitsluitsel kunnen geven.