Elk jaar ging de familie De Wit op wintersport. Kinderen, kleinkinderen, neven, nichten – zelfs de buren gingen mee richting de sneeuw. Eén groot feest. Naar de krokusvakantie werd het hele jaar uitgekeken. De hele familie op de ski. Behalve oom Harry. Oom Harry ging nooit mee.
Oom Harry hield niet van de kou. ‘Ik ben toch potdomme geen eskimo’, verkondigde hij elk jaar aan de familie. Gelijk had hij, dacht hij. Hij hield ook niet van sport. En al helemaal niet van skiën. ‘Op twee van die stokjes, veel te gevaarlijk’. Oom Harry las liever. Wandelen, of musea bezoeken. Elk jaar wees oom Harry de uitnodiging af. De familie verklaarde hem voor gek. En dus dreven ze tijdens de vakantie graag de spot met hem. ‘Wat nou, je durft niet? Je lijkt oom Harry wel!’.
De laatste jaren hoorde oom Harry niets meer van zijn familie. En de familie niets van hem. Totdat ze een brief ontvingen van meneer Von Hagens. Oom Harry was niet meer. Zijn lichaam nog wel. Of de familie langs wilde komen.
En daar staat oom Harry. In Amsterdam. Op de Zuidas. BODY WORLDS & The Story of the Heart. Met latten ondergebonden. De familie komt wekelijks bij oom Harry op bezoek. Lachend. ‘Ja. Zo had Harry het gewild’.
Ik vond het een lugubere expositie.